Wanneer een warme luchtmassa op een koudere stoot, ontstaat er een duidelijke grens, het front, vaak duizenden kilometers lang.
De warme lucht kruipt, langs de lengte van het front, over de koelere lucht om een grens te vormen die schuin op het aardoppervlak staat en warme van koude lucht scheidt, Omdat de warme lucht stijgt koelt deze af en er ontstaat een strook van wolken en regen (of sneeuw). Sterke fronten die luchtmassa's met enorme temperatuurverschillen scheiden, ontstaan op het noordelijk halfrond wanneer koude polaire lucht stuit op warme tropische lucht. Zij worden onveranderlijk begeleid door regen of sneeuw vaak met sterke winden, en zijn de voorbode voor een omslag van het weer omdat de ene luchtmassa de andere vervangt.
Het front dat de meeste invloed heeft op het weer in Europa is het polaire front. In de zomer ligt het meestal ten noorden van ons maar in de winter kan het front zelfs Zuid-Europa bereiken.
Fronten kunnen stationair zijn maar meestal beweegt één luchtmassa zich en duwt de andere voor zich uit. Er bestaan drie hoofdtypes van bewegende fronten, elk met een eigen invloed op het weer.
Waar de warmere en vochtiger lucht in opmars is spreken we van een warmtefront. Een warmtefront vormt dus de voorzijde van de warme lucht.
Waar de koudere lucht deze warme, vochtige lucht vervangt spreken we van een koufront. Een koudefront vormt de voorzijde van koude lucht.
Warmtefront
Bij een warmtefront nadert warmere lucht over een breed gebied. Omdat warmere lucht lichter is dan de koudere lucht aan de voorkant, stijgt deze lucht op. De warmere lucht stroomt daardoor het eerst binnen in de hogere luchtlagen. Het gebruikelijke plaatje is dan ook dat er eerst bewolking in de hogere luchtlagen komt en vervolgens ook op lagere niveaus.
Als de bewolking dik genoeg is, gaat het regenen of als de lucht aan de voorkant van het warmtefront koud is, gaat het sneeuwen. Omdat het warmtefront een heel kleine helling met de grond maakt, kan het als het regent nog uren duren voordat het warmtefront aan de grond doortrekt. Warmtefronten bewegen vrij langzaam rond de 25 km per uur. Ook wordt het zicht geleidelijk slechter.
Op de barometer is de nadering van het warmtefront goed te zien door een geleidelijk dalende luchtdruk. De wolkenhoogte bereikt een laagste punt bij het passeren van het warmtefront.
Warmtefronten in depressies worden vaak direct gevolgd door een koufront.
Op weerkaarten worden warmtefronten aangegeven met rode lijnen met rode halve bolletjes in de richting waar het warmtefront naartoe trekt.
Koudefront
We spreken van een koufront als een wig van koude lucht zich onder een warme luchtmassa drukt. De warme lucht wordt hierdoor snel omhoog gewerkt.
Een koufront trekt sneller dan een warmtefront en de neerslag bij een koufront is korter van duur dan bij een warmtefront. In de buurt van een koufront is de atmosfeer meestal behoorlijk onstabiel, waardoor er flinke buien in kunnen ontstaan. Onweer is daarbij zeker mogelijk.
De passage van een koufront is op de barometer duidelijk zichtbaar door een snelle luchtdrukstijging. Tevens komen er onmiddellijk achter het koufront vaak felle opklaringen en knapt het zicht zienderogen op.
Een koufront wordt op de weerkaarten aangegeven door een blauwe lijn met op regelmatige afstand een driehoekje in de trekrichting van het koufront.
Op 10 januari 2015 werd binnen 1 dag een warmtefront opgevolgd door een koudefront. Mooi te zien in onderstaand grafiek.
Occlusie
Een koufront loopt sneller dan een warmtefront en haalt het warmtefront op een gegeven moment in. Dat gebeurt het eerst bij de grond en pas wat later op enige hoogte. We vinden het daarom in de hogere luchtlagen nog terug terwijl we aan de grond alleen de kenmerken van een koufront vinden.'We spreken hier van een occlusie en vormen in de gematigde streken de depressies.
Op het noordelijk halfrond ontstaan depressies langs het front dat de koude noordelijke luchtmassa scheidt van de warme zuidelijke lucht (1). Daar waar een koufront overgaat in een warmtefront (2) knikt dat front, en klemt een hoeveelheid warme lucht tussen twee armen (3). De leidende arm wordt het warmtefront omdat daar de warme lucht omhoog gedrukt wordt over de koude lucht heen door het zich sneller verplaatsende achterop komende koufront. Er ontstaat een lagedrukgebied rondom de knik doordat de koude lucht sneller wegstroomt dan de warme lucht toestroomt. Gewoonlijk beweegt het koufront zich twee maal zo snel als het warmtefront en haalt het dus op een gegeven moment in (4).
Een occlusiefront is een front dat ontstaat waar een koufront en een warmtefront elkaar raken doordat koufronten sneller gaan dan warmtefronten. Een occlusiefront begint waar een koufront op een warmtefront botst en vervolgens eindigt in de kern van de depressie. De lucht rondom een depressie draait op het noordelijk halfrond altijd tegen de wijzers van de klok in. De plek waar het koufront het warmtefront inhaalt heet occlusiepunt. In dit gebied valt de meeste regen.
Er zijn twee soorten occlusiefronten: een koufront dat een warmtefront inhaalt of een koufront dat een warmer koufront inhaalt.
Op weerkaarten wordt een occlusiefront getekend als een dikke paarse lijn met alternerend warmtefronttekens (halve cirkeltjes) en koudefronttekens (driehoekjes). De tekens geven bovendien de verplaatsingsrichting van het front aan. De lijn wordt paars gekleurd omdat paars een mengsel is van blauw en rood, de respectieve kleuren van het koude- en warmtefront. Deze lijn begint waar het koudefront en warmtefront samenkomen en eindigt in de kern van de depressie.